Meditatie

En ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven

Ezechiël 36:27

De profeet Ezechiël leefde in Babel bij de weggevoerde ballingen. Om hun ongerechtigheid had de Heere hen met dit oordeel getroffen. Vreselijk was hun afgoderij geweest. Daarom werden zij naar het land gezonden waar de afgoden werden gediend.
In uitdrukkingen vol van verheven bedoeling tekent de profeet in de Naam van de Heere niet slechts de terugkeer uit de ballingschap, maar gaat daar ver bovenuit. Hij tekent de reiniging van het volk van de Heere en het ware dienen van de levende God.
Het licht van de Pinksterdag gloort in het verre verschiet voor het oog van de profeet. Het verbond van de genade wordt dieper ontsloten. De rijke vervulling van onze tekst gaat in met Pinksteren.

Drie voorname zegeningen van het verbond worden in volgorde opgesomd. Ten eerste: Dan zal ik rein water op u sprenkelen en u zult rein worden (vers 25). Ten tweede: Dan zal Ik u een nieuw hart geven (vers 26). En dan volgt onze tekst: en Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven (vers 27).
U hebt toch wel op de volgorde gelet, mijn lezer? Eerst wordt toegezegd reiniging en vergeving van zonden, alleen daardoor komt er vrede met God. Dan volgt onlosmakelijk hiermee verbonden de innerlijke reiniging. Het stenen hart wordt weggenomen en een nieuw hart komt daarvoor in de plaats. Maar daarbij blijft het nog niet.
Er wordt nog een derde weldaad toegevoegd. Het geven van de Geest. En die Geest zal als een drijfkracht van de ziel zijn om te leiden overeenkomstig de wet, die geschreven staat op de tafels van het hart.
De verering van God zal innerlijk, teer en diep zijn, verbonden met de ervaring van de inwoning van God in het hart.
Deze beloften van het verbond zijn zonder enige voorwaarde. De Heere zegt: "Ik zal geven" Die "Ik" is almachtig.
Maar het hoeft toch niet te worden gezegd dat de belofte de vervulling nog niet is. Hoe vaak wordt dit verward. De belofte heeft vat op het hart. Stel eens dat deze toezegging van God waarachtig wordt ontsloten voor een verbrijzeld gemoed. Daarmee is de vervulling er niet.
De Heilige Geest kan niet wonen en Zijn intrek nemen in het verontreinigde huis van de ziel! Want dat is van nature een woonplaats van de zonde en van de duivel. Onze zondekwaal is dodelijk. Wij zullen er zeker de eeuwige dood aan sterven, als onze zonden niet worden verzoend en het huis van ons hart niet wordt gereinigd door het kostbaar bloed van Christus.

Lezer, welke wind doorwaait ons hart? O, we zijn zo diep gezonken door de zonde. Een uitwendige zalf voor deze inwendige kwaal kan niet baten.
En Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven. Wat een woord vol van genade spreekt de Heere hier!
Een wonderlijk woord van genade. De wet zegt hier niets van. Maar wij hebben persoonlijke toepassing nodig van wat met Pinksteren is gebeurd. 

Overgenomen uit een meditatie van ds. I. Kievit (1887-1954)