Ik sla mijn ogen op naar U, Die in de hemel zit. Zie, zoals de ogen van dienaren gericht zijn op de hand van hun heren en zoals de ogen van een dienares gericht zijn op de hand van haar meesteres, zo zijn onze ogen gericht op de HEERE, onze God, totdat Hij ons genadig is.

Psalm 123:1b-2

Psalm 123 is net als Psalm 120, 121 en 122 een pelgrims-lied. Deze vier Psalmen hebben veel met elkaar te maken. De volgorde waarin deze Psalmen in ons Psalmboek staan is dan ook niet willekeurig. Er zit in de volgorde van de Psalmen een opklimming naar Jeruzalem toe.
De dichter van Psalm 120 klaagt dat hij in het buitenland moet verblijven. Er zijn mensen die het fijn vinden om in de vakantie naar het buitenland te gaan. Maar de dichter van Psalm 120 is niet op vakantie, eerder in ballingschap. Hij moet wonen in Mesech en in Kedar. Hij is in ieder geval ver bij Jeruzalem, ver bij de tempel vandaan.
In Psalm 121 wordt dan de beweging naar de tempel ingezet. We lezen in die Psalm over de pelgrims die de reis naar Jeruzalem maken. Op die reis verwachten zij de bescherming van de Heere. Ze slaan hun ogen naar de bergen.
En dan in Psalm 122 komen ze in Jeruzalem aan. Hun voeten staan in de poorten van de stad. Vol verrukking bekijken ze de stad waar de HEERE Zijn huis heeft. Ze slaan hun naar de stad en tempel.
Psalm 123 laat ons horen wat ze in Jeruzalem komen doen. Ze komen daar voor het gebed. Ze slaan hun ogen op naar de HEERE die in de hemel zit. Zoals ogen van een slaaf gericht zijn op de hand van hun heren en zoals de ogen van een slavin gericht zijn op hun meesteressen.
We weten niet precies wie Psalm 123 geschreven heeft. Wel kunnen we uit de Psalm de omstandigheden afleiden waaronder deze Psalm geschreven werd. In vers 4 lezen we over verachting en spot van zorgeloze en hoogmoedige mensen.
Nu gaat het hier waarschijnlijk niet over persoonlijke vijanden van de dichter. Want hij begint de Psalm wel in de "ik"-vorm: "Ik sla mijn ogen op naar U" maar hij gaat daarna al snel over naar "ons" en "wij". Hij spreekt dus niet alleen namens zichzelf, hij spreekt voor heel het volk van God. De zorgeloze en hoogmoedige mensen zijn dus vijanden van het volk van Israël. Een Bijbelverklaring vat deze Psalm dan ook als volgt samen: "De Kerk, zwaar verdrukt, verheft zich tot de Heere en smeekt om genade."
De dichter richt zijn oog op naar de HEERE. En hij vergelijkt hoe hij naar de Heere kijkt met hoe een slaaf of slavin naar de hand van de meester of meesteres kijkt.
Er zijn verschillende manieren om dit beeld uit te leggen. We kunnen denken aan een slaaf of een slavin die goed let op de handen van de meester of meesteres om meteen te kunnen doen wat hij of zij van hem of haar wil. Als een meester of meesters maar één kleine wenk geeft, dan moet je als slaaf al toeschieten om aan hun wil te voldoen. Het letten op de Heere is dus een kijken naar de Heere, om meteen te doen wat Hij wil als Hij dat duidelijk maakt.
In het verband van deze Psalm is dat niet een uitleg die het meest voor de hand ligt. We kunnen dit beeld dan ook zo uitleggen zoals onze berijming dat doet.
Gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren
Om nooddruft te begeren;
En 't oog der maagd is op haar vrouw geslagen,
Om hulp of gunst te vragen;
Zo slaan wij 't oog op onze Heer', tot Hij
Ook ons genadig zij.

Het gaat er dan om dat meesters en meesteressen behalve bevelen te geven ook voorzien in de dagelijkse behoeften van hun slaven. Slaven zijn afhankelijk van hun meesters en meesteressen voor hun dagelijks levensonderhoud. Maar ook als een slaaf iets anders nodig heeft, kleding bijvoorbeeld, dan moet hij of zij daar zijn meester of haar meesteres om vragen. Zo zijn wij toch ook afhankelijk van de HEERE?
Ook wij mogen opzien naar de Heer om alles wat wij nodig hebben.

Toch is er nog een andere uitleg. Als een slaaf naar de hand van zijn of haar heer of vrouw kijkt, dan kan dat ook zijn omdat die hand opgeheven is om hen te slaan. Voor ons idee zijn zulke lijfstraffen, net als het hele idee van slavernij, misschien verwerpelijk. Maar in die tijd hadden meesters en meesteressen, als hun slaaf of slavin iets gedaan had wat niet door de beugel kon, nu eenmaal het recht om ook lijfstraffen toe te passen.
Het is erg waarschijnlijk dat de Psalmdichter hier denkt aan een slaaf of slavin die op zijn knieën gevallen is en kijkt naar de hand, met daarin misschien wel een roe, die hem of haar gevoelige slagen toebrengt. Zijn of haar ogen zijn smekend omhoog gericht, groot, angstig en vol tranen, hopend dat de hand niet nog een keer zal neerdalen en hem of haar slaan. Die ogen smeken om medelijden, in die ogen staat een gebed om ontferming te lezen. Steeds maar blijven die bange ogen van de slaaf of slavin omhoog kijken naar die hand, totdat hij of zij eindelijk genade krijgt.

Zo kijkt Israël naar de HEERE. De straf die de HEERE hen geeft vanwege hun misstappen hebben ze echt dubbel en dwars verdiend. Maar hun ogen smeken om genade.
Wat zou het goed zijn als wij, wanneer de slaande hand van God ons treft, ook zo zien op de hand van de Heere.
Nee, niet zo, dat we zomaar al het leed wat ons overkomt als een oordeel van God zien op een bepaalde zonde die wij persoonlijk gedaan zouden hebben. Maar in algemene zin moeten we toch zeggen dat alle ellende die er op de wereld is, een gevolg is van de zondeval. Op die manier moeten we in al het leed wat ons overkomt toch iets van de slaande hand van Heere zien.
Maar, de Heere wil ons niet van Zich af slaan. Hij slaat ons naar Zichzelf toe. We hebben genade nodig. Daar moeten we om smeken. Niet als mensen met wie niet zoveel mis is, maar als mensen die voor een Heilige God niets anders dan verdoemelijke zondaars zijn.
Daar willen we nu uit onszelf niet aan. We willen toch liever goede mensen zijn. Smeken om genade? Helemaal afzien van onszelf? Dat willen we niet.
Maar wat hebben wij in onszelf aan goeds? Alleen genade kan ons redden! De Heilige Geest leert ons om "genade" te vragen, zelfs als de HEERE zijn slaande had heeft opgeheven.
Maar dan mogen we onze ogen niet alleen smekend, maar ook vertrouwend omhoog heffen. Als de dichter zegt: "Ik sla mijn ogen op naar U, Die in de hemel zit" dan zit daar ook het vertrouwen in dat de Heere niet voor altijd de toorn zal behouden. De dichter noemt Hem bij zijn Naam HEERE. De Naam van de God van het verbond die zich ontfermde over Zijn volk van ellendige slaven toen ze riepen in Egypte.

De Heere Jezus leert ons bidden: "Onze Vader, Die in de hemel is." Zeker, een vader in die tijd kon ook hard slaan. Maar een vader ontfermt zich ook over zijn schuldbewuste kinderen.
De HEERE is barmhartig en genadig. Genade die verdiend is door de Zoon van Vader. Hij werd geslagen en er was geen medelijden voor Hem. Aan Hem is de toorn van God tegen de zonde tot het uiterste voltrokken. Hij hoefde die slagen van Zijn Vader niet te dragen. Hij had ook niets verkeerd gedaan. Maar Hij droeg ze in de plaats van zondaren. Zo kan door Zijn verzoenend offer God genadig zijn zonder ook maar iets af te doen van Zijn heilige rechtvaardigheid. De Heere Jezus werd minder dan een slaaf om mensen die minder zijn dan slaven te maken tot kinderen. Wat een wonder! 

Zo, ziende op het kruis, hoeven onze gebeden om genade ook geen wanhopige gebeden te zijn! Het mogen vertrouwende gebeden zijn. Veroordeel uzelf en sla uw oog op de Heere Jezus, tot God ook u genadig is.

Amen.

J.A.J. Pater