Meditatie

Op zoek naar vreugde in het ambt

Geroepen heiligen roepen tot heiliging

Lezen Efeze 5:25-27

Wat is het diepste doel waartoe God ambtsdragers roept?
Soms kan je als ambtsdrager teleurgesteld of overrompeld raken door de vele (vergader) taken die het ambt met zich meebrengt. Dan kan je jezelf de vraag stellen: ‘Ben ik daar ambtsdrager voor geworden?’ 

Het klopt dat het ambt veel diensten/taken bevat. In het bevestigingsformulier lijkt het zwaartepunt te liggen in het regeren. Dat accent mag gelegd worden maar wat is dan leidinggeven? In onze tijd kan het leidinggeven verworden tot positiebepalen. Menig kerkenraad worstelt met een volle agenda omdat allerlei actualiteiten om een visie vragen. Denk hierbij aan onze missionaire opdracht, de liturgie, die begin 2024 op onze agenda staat en dan nog allerlei ethische kwesties en duurzaamheid. Zomaar wat voorbeelden waarvan er geen 1 irrelevant is. Gemeenteleden mogen ook een gefundeerd antwoord verwachten.
Toch moeten we hier goed opletten. Het gevaar is dat onze zicht op de gemeente zo verschuift dat we haar niet meer zien als Christus’ lichaam, maar als organisatie die haar zaakjes pas op orde heeft als haar bestuurlijke visie up-to-date is. Als ambtsdrager moet je daarvoor waken en de vraag voor ogen houden: ‘Wat is het diepste doel van het ambt?’
Vanuit de Bijbel klinkt 1 antwoord. De oproep tot heiliging. Deze oproep loopt als een rode draad door de schrift.

Kijk maar in Leviticus. Hoewel dit Bijbelboek niet uitsluitend voor ambtsdragers bedoeld is spreekt het hen wel in het bijzonder aan. Leviticus kent 2 hoofddelen. Hoofdstuk 1-15 vertelt hoe je heilig voor God mag naderen. Hoofdstuk 17-27 omschrijft hoe je heilig met God mag leven. Daartussen staat het sleutelhoofdstuk over de Grote Verzoendag. Alles wat wij dus voor heiliging nodig hebben rijkt God ons zelf aan. Hij schenkt namelijk 2 bokken. De één sterft als verzoening voor de zonden, de ander draagt de zonde uit ons leven weg.
Daarom legt God in het 2e hoofddeel een claim op onszelf, ons bezit en onze tijd, om onze familierelaties, arbeidsverhoudingen en de omgang met vreemdelingen, ouderen en zwakkeren écht te veranderen. “Jij bent van mij- leef dan ook met Mij!” Dat is ook de kernboodschap van Leviticus: ‘Wees heilig, want Ik ben heilig.’

Dit appél tot een opvallend anders leven vinden we ook in het nieuwe testament. Kijk maar naar 1 Petrus 1 en 2. Hij, die u geroepen heeft, is heilig, word zo ook zelf heilig in heel uw levenswandel, want er staat geschreven: ‘Wees heilig, want ik ben heilig (…) u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk dat God Zich tot Zijn eigendom makte, opdat u de deugden zou verkondingen van Hem, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht…’
Zo spreekt ook Paulus, die eigenlijk al zijn brieven met deze opdracht begint. Hij leert daarmee (juist de ambtsdragers) wat er in het gemeenteleven voorop staat.

Deze oproep klinkt door tot aan het laatste Bijbelboek Openbaring. Ook dit Bijbelboek is niet uitsluitend voor ambtsdragers maar spreekt hen wel als “engelen” in het bijzonder aan, omdat zij de gemeente bij hun heiligheid dienen te bewaren.
Openbaring tekent de kerk in het strijdperk van dit leven, waarin Satan verleidend rondgaat. Maar: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heere…!’ staat er in Openbaring 4:8. Daarom spoort Jezus Zijn gemeenten aan om te breken met hun zonden en te volharden in het geloof. Hij bemoedigt hen door de overwinnende kerk te tonen: Want in Christus is volharding mogelijk!
Kijk maar naar Openbaring 14 en 12:11. Daar worden 144.000 mensen gezien. In hun mond is geen leugen gevonden, want zij zijn smetteloos voor de troon van God. Zij hebben Satan overwonnen door het bloed van het Lam. Hier wordt de kerk getekend als een bruid de zichzelf rein voor de Bruidegom bewaart.
Jezus sluit in dit Bijbelboek ook af met de woorden: ‘… ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij (…) Zalig zijn zij die Zijn geboden doen zodat zij (…) door de poorten de stad mogen binnengaan. Maar buiten bevinden zich (…)  de ontuchtplegers, de moordenaars, en de afgodendienaars en ieder die de leugen liefheeft en doet. Ik, Jezus heb mijn engel gezonden om bij u in de gemeenten van deze dingen te getuigen.’

Het is vreemd dat deze kerntaak zo weinig aandacht lijkt te krijgen in het bevestigingsformulier. Er wordt wel gesproken over vermaning en toezien op behoorlijk gedrag maar het positieve leiden naar een heilig leven met de Heere wordt eigenlijk niet verwoord. Een gemis want er is vreugde in het ambt, terwijl in het doopformulier deze heiliging wél verwoord wordt.

Wat de doop voorhoudt aan een enkel kind, houdt het ambt dit blijvend voor aan ‘al Gods kinderen’. Ambtsdragers voeden de groei van innige omgang met de Heere, in gebed en geloofsvertrouwen. Ze sporen gemeenteleden aan om vreemdelingen te durven zijn, die geen status najagen, maar voldoende hebben aan de liefde van Christus.

Zonder heiliging is het christenleven namelijk onoprecht, doods, vruchteloos en uiteindelijk uitzichtloos.

Het is niet gemakkelijk om als ambtsdrager deze verantwoordelijkheid op je te nemen. Tegenwoordig lijkt niets meer heilig. Voor ieders mening moet ruimte zijn en alles moet maar mogen. God moet daar maar tolerant op reageren. Zo wordt God aan ons gelijk gemaakt. Daar waar God door deze tijdsgeest lijkt te verbleken zullen onvermijdelijk ook Zijn Woord, Zijn gebod, Zijn dag en Zijn dienst hun heiligheid verliezen. De verleiding in de wereld blijft trekken en ook kerkgangers willen daarvan genieten. Het valt niet mee om ‘smetteloos te leven te midden van een ontaard geslacht en te schijnen als lichten in de wereld.’
De kans bestaat daarom dat onze identiteit verdampt. Daarnaast waait er binnen gemeenten de tegenwind van het individualisme. Men laat zich niet graag de weg wijzen of terugfluiten. “Hoezo bemoeit die ambtsdrager zich met mijn privéleven? Dat maak ik toch zeker zelf wel uit?!”

Op dit verzet is niet altijd gemakkelijk antwoord te geven. Daarom dringen de nieuwtestamentische brieven zo aan op het gedrag van de ambtsdrager zelf, o.a. in 1 Tim. 3.
Hoe kunnen zij een ander aanspreken als zij hun woorden door een slordige levenswandel ondermijnen? Het gezag van een ambtsdrager hangt niet af van zijn gedrag, maar zijn gedrag kan wel afbreuk doen aan zijn gezag. Hoe mooi is het als ambtsdragers door hun levenswandel een voorbeeld zijn. Daarom moet hun karakter zich kenmerken door eigenschappen die bij heiliging passen, zoals ootmoed, ontzag, liefde en aanbidding.

Waar ambtsdragers in het beleid van de gemeente de heiligheid van God moeten bewaren zo zal de toon in het pastoraat gericht moeten zijn op het hart van het gemeentelid. Er is niet alleen moed nodig om de zonde te benoemen maar ook zachtmoedigheid om dit op de juiste wijze te doen. Bij het wijzen op Gods weg moet men ver wegblijven van wetticisme, activisme, traditionalisme of regelzucht. Dat is niet de goede grond waaruit een heilig leven groeit. Levensheiliging ontkiemt als de verkiezende liefde van God gezaaid wordt en als de gemeente wordt bepaald bij haar heilige status.

Geroepen heiligen moeten worden bepaald én bij hun identiteit én bij hun toekomst als bruid van Christus. Zo is levensheiliging een genadige boodschap die leert leven uit genade.
Bij Christus genade ontdek je een nieuw levensdoel: ‘Het hoogste doel van de mens is om God te verheerlijken en zich eeuwig in Hem te verheugen.’ Wie in deze levensheiliging wil groeien, zal dankbaar zijn met liefdevolle hulp van ambtsdragers. En ambtsdragers krijgen vreugde in het ambt.

Inleiding kerkenraadsvergadering 9 november 2023
n.a.v. hoofdstuk 8 uit het boekje ‘Op zoek naar vreugde in het ambt’ door Martin van Woerden