Meditatie
- Geschreven door A. van der Aart
Op zoek naar vreugde in het ambt
Ouderling oefent opzicht
Het bevestigingsformulier laat er geen onduidelijkheid over bestaan wat de taken van de ouderlingen zijn.
De eerste taak is om, samen met de dienaren van het Woord, opzicht te houden over de gemeente die hun is toevertrouwd, nauwgezet toezien of iedereen zich in belijdenis en wandel behoorlijk gedraagt, etc.
De tweede taak die genoemd wordt is om erop toe te zien dat alles onder christenen op er op gepaste en ordelijke wijze aan toe gaat.
Dan komt de 3e oproep: in hun ambt in het bijzonder mede opzicht te oefenen over de leer en levenswandel van de dienaren van het Woord, want alles dient er op gericht te zijn dat de kerk wordt opgebouwd en de valse leer wordt geweerd.
Het is deze opdracht waar het om gaat in hoofdstuk 10. ‘De wacht betrekken bij de leer van de apostelen en de gezonde woorden van Jezus Christus bewaren’ (Ds. C. den Boer). De ouderling is principieel niet ondergeschikt aan de dienaar van het Woord en luistert, naast uiteraard voor hemzelf om gevoed te worden, ook voor de gemeente. Hij draagt immers medeverantwoordelijkheid, denk maar aan de handdruk. Daarmee is de ouderling een wachter op Sions muren. Als hij opzicht heeft over leer en leven van gemeenteleden, gaat dat ook over de inhoud van de prediking!
In het gelezen hoofdstuk in Handelingen 20: 28 gaat het over ‘Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft’.
Omzien naar elkaar is een opdracht voor ieder gemeentelid, maar het begínt wel bij de leiding van de gemeente. Zij mogen het voortouw nemen en de gemeente toerusten. En: zij hebben het ook zelf nodig dat er naar hén wordt omgezien.
Paulus zet met de woorden in vers 28 een heel stevige streep onder het belang van opzicht houden. Of eigenlijk: pastoraat. Het woord ‘kudde’ (vs28,29) en de ‘wolven’ (vs.29) brengen direct het beeld van de herder naar voren. Pastoraat is ‘herderlijke zorg’. De gemeente moet worden ‘geweid’ (vs.28), maar de kudde, de gemeente is van God Zelf!
In zijn toespraak spoort Paulus de ouderlingen, en we rekenen de predikant daar ook toe, aan om opzicht te houden. Hij heeft het hier over dreiging van gevaar, van buitenaf en van binnenuit (vs.29). Wellicht heeft hij gedacht aan vervolging (van buitenaf) en dwaalleraars (van binnenuit). Maar hij wil niet dat de ouderlingen alleen op die specifieke dingen gericht zijn. Hun houding moet altijd waakzaam zijn, ze moeten in de gaten houden welke dingen de gemeente onder druk kunnen zetten. Dat gaat dan over de volle breedte van pastoraat. Van overzicht houden over de gemeente, van omzien naar elkaar. Het Griekse woord voor opziener is episkopos, waar het latere ‘bisschop’ vandaan komt. Dat woord heeft vooral de klank van kerkelijke autoriteit, maar de nadruk ligt hier op het zien, het aandachtig kijken en bekijken. Pastoraat heeft dus alles te maken met écht kijken, góéd kijken wat er nu speelt. Niet te snel denken dat je weet wat je ziet, maar goed, aandachtig kijken naar de ander.
Pastorale waakzaamheid vraagt dat we waarschuwen voor gevaren die we zien. En dan ook dat we elkaar in de gemeente toerusten om met deze gevaren, de uitdagingen en vragen van onze tijd, om te gaan.
In hoofdstuk van vanavond gaat het specifiek over het toezicht op de prediking. Het belang van de prediking kunnen we niet genoeg onderstrepen. Het is een van de voornaamste middelen waardoor God Zijn gemeente bouwt. Vanuit de Woordverkondiging wordt het geloofsleven gevormd. Het is een gebeuren waarin grote beslissingen vallen. Indringend spreekt Paulus over de bediening van de verzoening waarin Christus ons smeekt om ons met God te laten verzoenen (2 Kor.5:18-20). De prediking vormt een sleutel van het hemelrijk (HC, zondag 31). Deuren van de eeuwigheid gaan open, maar kunnen ook gesloten worden. Onder die hoogspanning van de laatste ernst staat de verkondiging van het Evangelie.
Voor een predikant is het de eerste roeping, die veel tijd, studie, meditatie en gebed vraagt. Beseffen wij wel wat het onze predikant en andere (gast)predikanten kost om iedere week weer een preek te maken. Alleen daarom is het al goed om het als kerkenraad van tijd tot tijd over de prediking te hebben. En ook om zicht te hebben op het wezen van de bediening van het Woord. Dat vraagt om bezinning.
De vraag is dan ook: zijn we ons bewust dat het om een gezamenlijke verantwoordelijkheid gaat? Zoals ik begon, staat in bevestigingsformulier voor ambtsdragers dat een van de taken van de ouderlingen is het mede opzicht oefenen over leer (!) en levenswandel van de dienaren van het Woord. In de kerkorde van onze kerk wordt het nog directer verwoord: ‘Ambtsdragers zijn gemeenschappelijk verantwoordelijk voor (…) de dienst van Woord en sacramenten.’ (art.V.2) Hoe hier invulling aan te geven?
Het gesprek na de dienst in de consistorie is doorgaans niet het meest geschikte moment. De tijd voor een diepgaande bezinning ontbreekt vaak. Het is soms ook te snel na de gehouden prediking. Als voorganger ben je vaak extra kwetsbaar als je net van de kansel komt. Goedbedoelde opmerkingen kunnen juist dan verkeerd overkomen. Als hoorder heb je nog niet voldoende kunnen nadenken om zorgvuldig op de prediking in te gaan. De boodschap moet eerst bezinken. Toch is het wel goed als er in de consistorie kort gereageerd wordt, en dan bij voorkeur vanuit het hart. Door iets uit de preek te benoemen wat raakte, of door een informatieve vraag te stellen. Laten we naar de predikant (en misschien ook wel juist richting proponenten) iets teruggegeven van de boodschap, zodat ze niet met een onbestemd gevoel naar huis gaan, omdat het (beklemmend) stil bleef of omdat er wel werd gepraat maar inhoudelijk niets werd gezegd.
Wij hebben het onderwerp ‘Prediking’ elke vergadering op de agenda staan. Maar een vruchtbaar gesprek binnen de kerkenraad rond de prediking vraagt wel iets, zowel van de predikant als van het geheel van de kerkenraad. Een eerste vereiste is een sfeer van vertrouwen. Hoe belangrijk is een sfeer van broederschap en onderling respect, zodat we ons durven uitspreken, ook al is het soms zoekend naar de juiste woorden. Zeker voor een predikant is het van groot belang om zich gedragen te weten door de eigen kerkenraad.
Wat de predikant betreft: het kan het gesprek in de kerkenraad ten goede komen als er iets door de predikant wordt gedeeld over de preekvoorbereiding. Vragen als: Hoe leg ik verbinding tussen de Schrift en de wereld van nu zodat het oude Woord een boodschap voor vandaag wordt, en dan ook nog voor alle hoorders? Vooral is de vraag van belang: doe ik recht aan het spreken van de Heere? Sta ik als dienaar wel genoeg aan Zijn kant en durf ik Zijn Woord voluit te laten klinken, ook als het confronterend is en het vanuit deze tekst geen ‘fijne preek’ zal worden?
Voor het gesprek rond de prediking helpt het als de predikant in alle openheid iets van het bovenstaande binnen de kring van de kerkenraad deelt. Het is dan nog meer voor ons als ambtsdragers niet vanzelfsprekend dat er op zondag weer een nieuwe preek is. Vragen we voor de dienst wel eens hoe het gegaan met de voorbereiding? Mogelijk dat alleen al zo’n vraag van de prediking een minder eenzaam gebeuren maakt.
Maar bovenstaande laat ook zien dat het van groot belang is dat er voldoende geestelijke kennis bij ons als kerkenraadsleden is om op een goede wijze op de inhoud van de preek te reageren. Dat begint bij, zoals ik eerder zei een goede sfeer van broederschap en respect, maar vraagt ook om kennis van de waarheid. Horen we wat er gezegd wordt? Luisteren we werkelijk als opzieners van de gemeente? Of nemen we aan dat een predikant zijn huiswerk gedaan heeft en klonk het ook wel aannemelijk? Waaraan moet een preek voldoen?
Moeten we ons hierop niet vaker (gaan) bezinnen? In moderamen is geopperd om afwisselend een huishoudelijke en een inhoudelijke vergadering te beleggen. Kunnen we hierin het geloofsgesprek voeren waarin we nadenken over wat de gemeente dient en sticht?
Het punt Prediking op de agenda van de KR-vergadering zetten is niet voldoende, denk ik. Op z’n best hebben we een paar goede woorden over een luisterende gemeente of dat het ‘mooi’ was. Maar durven we ook inhoudelijk iets te zeggen? Concreet te worden wat ons raakte? Of misschien; wat hebben we gemist in een preek of hebben we vragen bij? Laten we ons bewust zijn van ons ja-woord op de 3e oproep in het formulier waar ons opgedragen wordt om opzicht te oefenen over de leer en levenswandel van de dienaren van het Woord. In afhankelijkheid van onze Heere en Heiland Jezus Christus. In Zijn kracht mogen we in afhankelijkheid die taak op ons nemen.
Inleiding kerkenraadsvergadering 15 februari 2024
n.a.v. hoofdstuk 10 uit het boekje ‘Op zoek naar vreugde in het ambt’ door Arie van der Aart.
Pagina 4 van 108