Meditatie

Rijk zijn is gevaarlijk

Lukas 16: 19 - 31

De Bijbel spreekt onbekommerd over zeer rijke mensen en over rijkdom als vrucht van Gods zegen. Toch overheerst in de Schrift niet de vreugde maar de zorg over de rijkdom.
Deze bezorgdheid heeft alles te maken met het feit dat de mens is weggebroken uit de unieke relatie met zijn Schepper. Adam en Eva namen geen genoegen met de rijkdom van de hof van Eden, zij wilden meer, en plukten van de verboden vrucht. Die basale houding van méér willen verkrijgen, de dingen naar jezelf toehalen, en dat tegen Gods geboden in, zal de mensheid gaan bepalen. Het onbekommerde genieten van de zegen van de schepping wordt overschaduwd door de gerichtheid op het eigen ik ten koste van de ander. Dat noemen we nu het jezelf willen verrijken. Haarscherp tekenen de bijbelschrijvers de kwalijke gevolgen daarvan, waarbij zij vooral op twee dingen wijzen: het onrecht van de rijkdom en het gevaar van de rijkdom. 

Onrecht
Voor dat eerste, armoede als onrecht dat de rijke zijn medemens aandoet, krijg je in de Bijbel een scherp oog. De rijke verrijkt zichzelf door samenlevingsgeboden te overtreden,
door klassenjustitie, door woeker, door oneerlijkheid, door diefstal, door uitbuiting. David besteelt Uria, Achab besteelt Naboth. Rijk en goddeloos worden dan synoniem, net zoals arm en rechtvaardig samenvallen. Zij die akker aan akker trekken, hun bezit vermeerderen ten koste van de ander – zij vinden God tegenover zich, die Zich het lot van de armen aantrekt.

Gevaar
In de Bijbel krijg je ook een scherp oog voor het gevaar van de rijkdom. De wijze Agur wil niet alleen voor armoede bewaard blijven, maar ook voor rijkdom: ‘opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene en zegge: Wie is de HEERE?’ (Spr.30:9). Het gevaar van de rijke is dat hij God niet meer nodig heeft, zich boven zijn medemens verheft, op zijn status en eigen macht vertrouwt. Dat is het begin van de ondergang, als de mens zich van zijn God isoleert, en van zijn medemens: hij raakt door de rijkdom en de zucht daarnaar verblind. Een schip op het strand is een baken in zee. Zo laat het grote lied van Mozes zien hoe het met Israël gegaan is.
God heeft Israël rijk gezegend: ‘Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij at de inkomsten van het veld, en Hij deed hem honig zuigen uit de steenrots, en olie uit de kei der rots; boter van koeien, en melk van kleinvee, met het vet der lammeren en der rammen, die in Bazan weiden, en der bokken, met het vette der nieren van tarwe; en het druivenbloed, reine wijn, hebt gij  gedronken. Als nu Jeschurun vet werd, zo sloeg hij achteruit (gij zijt vet, gij zijt dik, ja, met vet overdekt geworden!) en hij liet God varen, die hem gemaakt heeft, en versmaadde den Rotssteen zijns heils’ (Deut.32:14v.; vgl. ook Deut.8:7-14). Rijkdom blijkt een heel gemakkelijke springplank te zijn naar afgoderij en geloofsafval. 

Verontwaardiging
Tegen het onrecht dat de rijken de armen aandoen en tegen de verdwazing waarmee zij zich veilig wanen in de burcht van hun bezit, klinkt door de hele Bijbel heen een eenparig getuigenis. Niet ergens in de marge, maar in het hart van het evangelie van profeten en apostelen, vaak met een ondertoon van diepe verontwaardiging. Hier zet het vlammend protest en de sociale kritiek van de profeten in. De vinger van Nathan die naar David wijst:
‘Gij zijt die man!’ Vlijmscherp hekelt de profeet Amos de rijken met hun wandaden jegens de armen: ‘Hoort dit woord, gij koeien van Basan! Gij, die op de berg van Samaria zijt, die de armen verdrukt, die de nooddruftigen verplettert; gij die tot hun heren zegt: brengt aan, opdat wij drinken’ (4:1). Wat Amos in het tienstammenrijk Israël verkondigde, herhaalde Jesaja in dezelfde eeuw in het tweestammenrijk Juda: ‘Wee dengenen, die ongerechte inzettingen inzette, die moeite voorschrijven; om de armen van het recht af te wenden, en om het recht der ellendigen Mijns volk te roven, opdat de weduwen hun buit worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen!’ (10:1v.; zie ook het huiveringwekkende beeld van Micha 3:2).

Scherp
In deze lijn liggen ook de radicale woorden van de Heere Jezus, vooral in het evangelie naar Lukas. In vele gelijkenissen stelt Hij het gevaar van de rijkdom aan de orde, bijvoorbeeld in de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Luk.16), of zegt Hij, met het oog op de rijke jongeling, hoe moeilijk het is voor een rijke om in te gaan in het Koninkrijk van God (Mat.19:17vv.). Je kunt niet twee heren dienen, God en de Mammon (Mat.6:24). ‘Wee u, gij rijken’, zo klinkt Zijn stem (Luk.6:24). Even scherp is de analyse die Paulus geeft de levenshouding van mensen die graag rijk willen zijn: ‘Wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in de strik en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden, welke de mensen doen verzinken in verderf en ondergang. Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke sommigen lust hebbende zijn afgeweken van het geloof, en hebben zichzelf met vele smarten doorstoken’ (1Tim.6:9v). Met de postuur van een oudtestamentische profeet prikt ook Jakobus de ballon van onrecht en eigenwaan van de rijken door: ‘Weent en huilt, uw rijkdom is verrot, uw goud en zilver verroest’ (5:1-6). Eén ding is duidelijk: zoals de geschapen mens van het goede geniet, zo misbruikt de gevallen mens Gods gaven. Daarbij blijft de hoop, omdat de Schepper ook de Verlosser is. 

Meer keus, altijd beter?
Naast zorgen over rijkdom is er nog een ander gereedschap wat de duivel hanteert. Dit draait om de “paradox of choice”, oftewel de tegenstelling van het hebben van keuze. Het is de essentie van de plannen van de satan: overtuig de mens dat de geboden van God beperkend, verstikkend zijn en ons geluk beperken. Als we geen verplichtingen hadden en geen geboden kenden, dan zouden we vrij zijn, gelukkiger worden. Zelf toestaan om werkelijk te zijn wie je wilt zijn, en ons niet door God regels te laten opleggen.
In de Hof van Eden begint dit al. De satan verleidt Eva met een vraag waarin de veronderstelling ligt, dat meer altijd beter is. Genesis 3: Is het echt zo dat God gezegd heeft:
U mag niet eten van alle bomen in de hof? De satan suggereert dat God ons waardevolle kansen ontneemt door beperkingen die Hij oplegt. Een liefdevolle God zou Zijn kinderen toestaan elke keuze te maken. De satan zegt eigenlijk: Welke God onthoudt je van het maken van keuzes? De mogelijkheid om elke boom in de tuin te kiezen zal je gelukkiger maken!

In het Nieuwe Testament probeert de duivel het op dezelfde te doen. Voordat Jezus begint aan zijn bediening, lezen we in Mattheus 4 dat hij door de woestijn loopt om verzocht te worden door de duivel. Opnieuw nam de duivel Hem mee, nu naar een zeer hoge berg, en hij liet Hem al de koninkrijken van de wereld zien, met hun heerlijkheid, en zei tegen Hem: Dit alles zal ik U geven, als U knielt en mij aanbidt. De verleiding bestaat in dit geval dus uit iets kiezen wat buiten de toegestane valt. Oftewel, meer is altijd beter.
We leven in een tijd van welvaart onder andere betekent dat we veel keus hebben. Van de kleinste zaken tot keuzes voor het leven. Onze maatschappij en kapitalistische economie is erop gebouwd. Het lijkt een luxe probleem, dat hebben van teveel keus. Maar veel mensen worstelen er bewust of onbewust mee. Alleen al het idee dat er veel aanbod is, is voor sommigen al zwaar of verlammend. Sommigen kiezen daardoor niet eens. Anderen besteden weer veel tijd aan het maken van de keuze. Soms zelfs zo lang dat bepaalde opties niet meer te kiezen zijn. Weer een ander wordt ongelukkig omdat hij steeds denkt dat hij de verkeerde keuze gemaakt heeft of zich afvraagt of de andere opties niet beter waren.

In de supermarkt valt dit misschien nog mee, maar als het gaat om de keuze voor een partner of opleiding wordt het een ander verhaal. Er wordt verwacht dat we kiezen en dat we hierin niet falen. Laten we in onze gebeden de moeilijke situaties en keuzes die we moeten maken voorleggen aan God, en hem vragen om uitkomst te geven. Laten we vragen om wijsheid en inzicht in het maken van beslissingen, en vragen om een heldere geest zodat we onderscheid kunnen maken tussen belangrijke en minder belangrijke zaken, en dat we niet door de overdaad aan keus worden verleid. 

Uit De Waarheidsvriend 2-2010 – door dr. H.G.L. Peels