– Johannes 1:6-13 en Johannes 3:1-8 - Heilig Avondmaal

Stel dat iemand je een mooi, duur cadeau aanbiedt en jij zegt: nee, neem dat maar terug, dat kan ik niet gebruiken. Dan is die ander gekwetst, beledigd, en terecht. Nu komt Hij, Jezus Christus, het cadeau van God, naar deze wereld. En Hij biedt Zichzelf aan en de mensen voor wie dat cadeau bestemd is, zeggen: nee, we hebben U niet nodig, want we hebben alles al. Maar dat doe je toch niet?

Nee, en toch is dat de werkelijkheid die de evangelist Johannes ons beschrijft. Hij zegt: ‘Hij, Jezus, kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen’. Hij viel tegen. Het was niet wat ze verwacht hadden. Maar God heeft het er niet bij laten zitten. Want Johannes schrijft verder: ‘allen die Hem aangenomen hebben…’ Er zijn er dus gelukkig die Jezus Christus wel aannemen als Gods cadeau. Hoe gaat dat precies?

Vragen die bovenkomen:

  1. Wie worden er met ‘het Zijne’ en ‘de Zijnen’ (Johannes 1:11) bedoeld?
  2. Waarom hebben ‘de Zijnen’ Jezus afgewezen? Roept dat herkenning bij je op of juist niet?
  3. Wat is het voorrecht om ‘kinderen van God’ (Johannes 1:12) te zijn? Wat leer je daaruit voor jezelf met het oog op het Heilig Avondmaal?