Nu kunt u gaan, wanneer ik gelegenheid heb, zal ik u weer laten halen

Handelingen 24:25b

Het kan gebeuren als wij het druk hebben, dat er gebeld wordt en er iemand voor de deur staat, die ons een bezoek wilde brengen. Wat zeggen we dan? “Ja het komt eigenlijk niet zo gelegen!” Als we dit jammer vinden dan zullen we graag een afspraak maken en alles in het werk stellen om ons daar aan te houden.
Maar als het bezoek niet erg aantrekkelijk is, dan probeert men er zich dikwijls met een uitvlucht vanaf te maken.
Dan kan het een UITVLUCHT zijn als men zegt: “Het komt me niet gelegen“.

De tekst die boven dit stukje staat afgedrukt is ook zo’n uitvlucht. U doet er goed aan Handelingen 24 eens even door te lezen. Dan staat het beeld u weer duidelijk voor ogen. 

Paulus, de dappere dienstknecht van de Heere Jezus Christus staat daar als een machteloze, de handen in boeien geklonken, voor de machtige stadhouder Felix. Hij moet zich verantwoorden in zake de beschuldigingen, die tegen hem zijn ingebracht.
En nu is het er Paulus niet om begonnen om zich door allerlei vleierij de gunst van de stadhouder te verwerven. Integendeel! Hij heeft niets anders op het oog — ook nu niet — dan om op te komen voor de zaak van zijn Koning.
Dan moet het Woord recht gesneden worden, zonder omwegen, zonder aanzien des persoons. En dat is voor degene, die het betreft, niet altijd even aangenaam. Want dan voelt men iets,….iets, wat niet goed zit, wat men niet verantwoorden kan.
Zo gaat het ook Felix. Als hij Paulus weer eens een verhoor afneemt, dan heeft Paulus het over het geloof in Christus. Want óók deze heiden ziet Paulus op zijn weg geplaatst om hem tot het geloof te bewegen.

En waar van geloof sprake is, daar is ook altijd sprake van zonde en zondeschuld. En dan wordt het pijnlijk, want de zonde zit zo diep. Bij u, bij mij en ook bij Felix. En daarom komen de woorden van Paulus als zweepslagen neer. Want juist de zonden, in welke de stadhouder leeft, worden door Paulus genoemd. Hij hoort over rechtvaardigheid … en het schiet door hem heen — hij ziet het ogenblik voor zich — hoe onrechtvaardig zijn leven is. Hij laat zich omkopen voor geld; zijn geweten is op dit punt niet zuiver.
Hij hoort over matigheid — en ook op dit punt is de lei van zijn onkuise en hartstochtelijke leven verre van schoon. En dan tenslotte zegt Paulus, dat ook hij, die machtige landvoogd, zal moeten verschijnen in het toekomend oordeel voor God, de RECHTVAARDIGE RECHTER.
En dat maakt Felix bevreesd. De Geest van God heeft het Woord doen doordringen in het diepst van zijn geweten en hij wordt erdoor ontroerd in het hart. Hij schrikt ervan en kan het maar niet van zich afzetten. Hij voelt een ogenblik die onzichtbare hand, van Eén, Die meer is dan hij.
Hij voelt dat aan hem getrokken wordt naar de goede kant — maar dan voelt hij ook dat hij zal moeten breken met de zonde. En dat wil hij niet! En daarom zoekt hij een uitvlucht. Maar met zijn antwoord tekent hij zijn eigen doodvonnis. Zijn antwoord is een uitvlucht van een aangeklaagd geweten. Hij zegt: “Voor ditmaal ga heen en als ik gelegen tijd zal bekomen, zo zal ik u tot mij roepen”.

Hier komt Paulus, nee, komt GOD niet gelegen. 

Felix is nog niet helemaal verhard, nog niet ongevoelig voor de werking van de Heilige Geest in zijn hart. Zijn geweten klaagt hem nog aan. Zijn geweten zegt dat Paulus gelijk heeft. Maar met de zonde breken — de zonde die hem zo diep in zijn hart nog zo lief is — nee, dat wil hij niet. Hij stelt het uit, totdat het hém gelegen komt.

Als Paulus hier voor Felix staat, betekent dit voor de stadhouder het beslissende ogenblik. Dit ogenblik komt nooit meer terug! Heeft u het ooit meegemaakt, in de kerk onder de prediking, of doordat u iets las, dat het Woord van God u trof in het hart en dat u bevreesd werd”

Dat is nog een goed teken. Want dat wijst er op dat uw hart en uw geweten nog niet is toegeschroeid, nog niet ongevoelig is geworden voor de stem van God. Er zijn er zoveel, die het niet eens merken, als de Geest werkt aan hun hart. Daar is het proces van het geestelijk dood zijn reeds in volle gang. Maar als we nog verschrikt kunnen worden, als we de roepstem van God er nog in vernemen, — O, speel er dan niet mee. Want datzelfde moment keert nooit meer terug. Het kan voor God de laatste keer zijn dat Hij u riep, dat Hij u waarschuwde. Dan zal Zijn stem voorgoed zwijgen in uw leven. Dan is de tijd der Genade voorbij. Velen willen daar niet aan. Die trachten in lichtvaardigheid de ontroering en de vrees van hun hart weg te dringen. Ze maken zichzelf wijs: Nog tijd genoeg! Later wel, nu nog niet. Voor hen komt God niet gelegen. Zo zijn er jongens en meisjes, die het met een luchtige, vluchtige kwinkslag van zich af zetten. Je bent maar eens jong. Je moet er nu van genieten. Nu niet piekeren over zulke ernstige zaken. Ongelegen tijd. Er zijn mensen in de kracht van hun leven. Zij horen Gods stem, zij worden ontroerd, maar hun leven is overbezet. Hun bedrijf, hun zaak, hun gezin. Ongelegen tijd.

Ik denk aan hen, wier leven reeds vele jaren telt. Zij staan al zo dicht bij het einde. Zij zullen toch niet zo lichtvaardig zijn, toch niet uitstellen tot later. Ach, is dan in heel veel gevallen de gelegen tijd niet voorbij? De zonde is in de vele jaren zo vastgegroeid, de wortels ervan zitten zo diep. Nee, als wij het voor het zeggen hebben komt God eigenlijk nooit gelegen. Maar wij hebben het niet voor het zeggen. Hij bepaalt de tijd. En die tijd is, wanneer de pijl van de Heilige Geest ons hart raakt. O, ga daaraan toch niet voorbij. Werp de deur van uw hart niet in het nachtslot als Hij komt en daar op klopt. Want zijn tijd is de gelegen tijd, is de Genade-tijd.

Heden dan, vandaag, als u dit leest en Zijn stem daarin hoort, verhardt uw hart niet maar laat u leiden. Leiden tot Christus, dat is leiden tot eeuwig behoud. Nu, omdat het Gods tijd is.

Gouda
A. van Eijk