Wie heeft lust den Heere te vrezen? Psalm 25:6 berijmd

Zeg eens, u die een beginsel van de eeuwige vreugde kent, zou u dit ooit willen ruilen voor tijdelijke vreugde?
Wat is het een vreugde Hem te vrezen, niet alleen om wat Hij geeft - dat ook - maar vooral om wat Hij is, omdat Hij God is! En dat deze God onze God is. Er is vreugde in Zijn gemeenschap. Er is vreugde in Zijn alomtegenwoordigheid. We mogen meezingen met de dichter: “Ik lag en sliep gerust, van ’s Heeren trouw bewust”. Er is een vreugde in Zijn dienst. Zijn dienst is een liefdedienst!
Het uitwendig christendom mag wel roemen en juichen in zaken, waaraan ze géén deel heeft. Maar de ware vreugde is voor Gods volk, dat deze blijdschap smaken mag.
Het is niet òf een juichend christendom òf een klagend christendom, maar beide. Ach, wat is die geloofsblijdschap zelden. Maar ze is er. Gode zij dank!

Zeker, hier speelt karakter en omgeving een grote rol. Maar wij moeten met schaamte erkennen dat het hier zoveel aan ontbreekt. Laten wij de oorzaak niet ver zoeken. Hoe verscheurt ligt Gods kerk? Hoe is het geestelijk toch diep ingezonken. Wie ogen heeft om te zien, moet die niet met Jeremia zeggen: “Och dat mijn hoofd water was, dat ik zou bewenen de breuk van de dochter mijns volks”? Wij zijn nog verre van het roemen in de verdrukkingen, van een zich verheugen over de smaad, die ons aangedaan wordt om Christus’ wil. Ook daartoe is bekering nodig.
Deze vreugde uit zich in lust én liefde om naar de wil van God in alle goede werken te leven.
Wij kunnen het ook omkeren: liefde én lust. Want de liefde gaat voorop. Wat de liefde doet is lust. Wat een mens niet uit liefde doet, dat is een last.

Wie God dient met tegenzin, die is de bekering een gruwel. De oudste zoon dient onder de zweep, wel met zijn handen, maar niet met zijn hart. Hij is geen kind der vreugde. Hij dient werktuigelijk. God wil geen slaven. Hij neemt ze wel als slaven, maar om ze vrij te kopen. Hij maakt ze gewillig om met vreugde het goede te doen naar de wil Gods. Het is met een vreugde der gehoorzaamheid.

Al Gods heiligen zijn de weg Gods gegaan. Patriarchen en profeten, alle kinderen van God gaan deze weg. Zij zijn in de ogen van de wereld dwazen. Gods rechten zijn hun voorrechten. Gods instellingen en inzettingen zijn hun gezangen. Zij hebben een vermaak in de wet Gods naar de inwendige mens. Zij vragen: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Dat is een vermaak. Dat is de reinste vreugde! “Wanneer Gij mijn hart verwijdt zult hebben, zal ik in het pad Uwer geboden gaan.”

God zoekt Zijn eer. God wil de vrucht. Daarom staat er 140 keer in de Heilige Schrift de eis der bekering. Soms dringend: “Indien gij u niet bekeert, zo zult gij allen desgelijks vergaan.” Dan weer verwijtend: “Maar zij hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen.” Soms smekend: “Bekeert u, waarom zou u sterven?” Het moet ons dringen tot bekering! Daarom lezen we in de Schrift van een poel die brandt van vuur en sulfer.

 

Hoe komt God nu aan Zijn eer?

Daarom is bekering nodig, Hij wil verheerlijkt worden in de werken Zijner handen.

 

In Christus ziet God Zijn eer terug. In de bekering van de mens ontvangt God de eer, én de zondaar de zegen, het geluk en de vrede tot in eeuwigheid! In de lust en de liefde van Zijn gemeente wordt Hij verheerlijkt. Hierin dat een zondaar getuigt: “Ik zal u hartelijk liefhebben, Heere mijn Sterkte” ligt een zegekreet van de hemel over de diepten van satan.

Wat heeft God aan de mens? God heeft Zijn Zoon lief en daarmee het volk waarin Hij Zich wil verheerlijken. Waar God Drie-enig verheerlijkt wordt, daar leeft de kerk van ’s hemels gunstbewijzen!

 

  1. Boer