De discipelen hebben samen met de Heere Jezus gezongen, zo lezen wij in het lijdensevangelie.
Als wij dreigende wolken zien samenpakken over ons bestaan, zijn wij meestal niet geneigd om een loflied te zingen. Dan worden wij stil, dan staat ons hoofd en ons hart er niet naar om te zingen. Waar is het hart van Jezus nu van vervuld? Na deze paasmaaltijd, na dit laatste avondmaal? Hij gaat de weg, die de Vader voor Hem opent. Hij gaat naar Gethsemane en Golgotha. Maar wel met de liturgie van de paasmaaltijd. Hij vergeet het niet. Het Woord moet spreken, juist op de tijden, waarop het is voorgeschreven. Dat is liturgie, dat is orde van dienst. God is een God van orde. Hij schept voor Zijn dienst geëigende vormen, een hallel, een loflied op Zijn grote daden.
Wat zullen wij zingen?
Jezus, die verraden zal worden - één van de twaalven, Judas, is daarvoor al op pad - zingt. Neen, niet Zijn eigen lied. Maar het lied van Pascha, dat daarom, ja daarom Zijn eigen lied is. Hij zegt niet tot zijn discipelen: nu zullen wij maar een keer niet zingen, daar is nu de omstandigheid niet naar. Hij zegt niet: zullen wij nu maar een ander lied zingen? Bijv. psalm 22, psalm 38. Zij zingen het voorgeschreven lied. Dat is de lofzang, het hallel uit psalm 113-118.
Soms stoten wij ons aan die vaste liturgie. Er wordt nog al eens geklaagd, dat de voorspelbare liturgie zoveel saaiheid oproept in de kerkdienst. Verrassing, afwisseling, dat zouden de sleutels zijn om de kerkdiensten weer aantrekkelijk te maken. Jezus verwaarloost de vaste liturgie niet op dit kritieke moment, nu Hij de nacht van lijden en strijd ingaat. Op welk moment zijn wij het meest getroffen, door een lied, dat ons werd opgegeven, dat ons in de mond werd gelegd, en dat ons hart bereikte?
Weet u ervan? Welke psalm hebt u gezongen in de diepte van uw zorgen, op de toppen van uw geloof? Vaak is er de verrassing in het gewone, dat op ongekende wijze gaat spreken.
Jezus Christus met name heeft het lied, de psalm het meest, geheiligd als lied van de gemeente, toen hij het samen met zijn discipelen zong, als introïtus tot het allerbelangrijkste werk, dat hij heeft volbracht: Zijn lijden en sterven. Zijn kruisdood.
Jezus zingt psalmen in de nacht. Wat Hij heeft gezongen? Een loflied het meest, met de dood voor ogen. Halleluja, looft gij, knechten des Heeren, - en wie is er meer knecht des Heeren dan Hij - looft de Naam des Heeren (psalm 113). Toch ook: de banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten der hel mij getroffen. Ik vond benauwdheid en droefenis. Maar ik riep de Naam des Heeren aan: O Heere, bevrijd mijn ziel (psalm 116). Hij zingt het voor zichzelf en daarom voor u en mij. Hij en wij, Hij niet alleen. Maar het lied wordt alleen door Hem, want Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, en de waarheid des Heeren is in eeuwigheid (psalm 117). Hij maakt het lied, de psalm tot een loflied op Gods grote daden (psalm 114).
Doorzingen
Wij mogen in de navolging van Christus zingen. Doorzingen, ook als er sprake is van nood en dood. Zijn goedheid is in nood en dood voor ons Zijn volk oneindig groot. Dat zijn grote woorden, toch in de praktijk van het geloof gekend. Ik las in dit verband een hooggegrepen getuigenis van een martelaar van de kerk: zoveel wonden gij mij slaat, zoveel monden gij mij maakt, om daarmee God te loven. Ik heb in het door mij waargenomen en meebeleefde lijden meer horen loven dan in de door mij waargenomen en meebeleefde blakende welstand. Waar gaat het om? Om de gemeenschap met de Heiland, met Zijn lijden, met Zijn dood. En waar ik zwak ben, in Hem, met Hem, daar oefent Hij mijn stem.
Houd de lofzang gaande
Bron: De Waarheidsvriend, 9 april 1998, J. L. W. Koppenhol