Berouw en vergeving
In Handelingen 5:31 lezen wij, dat Jezus “verhoogd is om te geven berouw en vergeving van zonden”. Hier worden berouw over de zonde en vergeving van de zonde direct aan elkaar verbonden. Deze beide zegeningen komen uit de heilige hand die eenmaal aan het kruis was genageld, maar die nu verheerlijkt is. Berouw en vergeving zijn samengesnoerd door het eeuwige voornemen van God. Wat God heeft samengevoegd, mag de mens niet scheiden.
[…] Het kan niet zijn, dat vergeving van zonde geschonken wordt aan een onboetvaardige zondaar. Dan zou hem in zijn boze wegen bevestigen, en hem leren om het kwaad licht te achten. Als de Heere zei: “U hebt de zonde lief, u leeft in de zonde, en u gaat van kwaad tot erger, maar dat doet er niet toe, Ik vergeef u,” dan zou dit een afschuwelijke afkondiging zijn van vrijheid om te zondigen. […]
Overeenkomstig de oneindige goedertierenheid van God is ons beloofd, dat, wanneer wij de zonde willen verzaken en haar willen belijden, en door het geloof de genade willen aannemen die geschonken is in Christus Jezus, God getrouw en rechtvaardig is, om ons onze zonden te vergeven en ons te reinigen van ongerechtigheid. Maar zolang als God leeft, kan er geen belofte van genade zijn voor hen, die hun boze weg blijven bewandelen, en hun boze handelingen weigeren te erkennen. Geen opstandeling kan wensen dat de Koning zijn verraad zal vergeven, terwijl hij zich nog openlijk in opstand bevindt. Niemand kan zo dwaas zijn om zich voor te stellen dat de Rechter van de ganse aarde onze zonde weg zal doen, indien wij zelf weigeren om haar weg te doen.
Dit moet ook zo zijn vanwege de volkomenheid van de goddelijke genade. [….] Wat denkt u dat een groter voorrecht zal zijn: gereinigd te worden van de zonde, of bevrijd te zijn van de macht der zonde? Ik zal niet proberen om twee zulke heerlijke blijken van genade tegen elkaar in de weegschaal te leggen. Geen van beide kan ons geschonken worden zonder het dierbaar bloed van Jezus. Toch schijnt het mij toe, dat de zegen van bevrijd te zijn van de heerschappij der zonde, heilig en Gode gelijkvormig gemaakt te zijn, van die twee het grootste voorrecht moet geacht worden, als men ze toch met elkaar wil vergelijken. Vergeving te hebben ontvangen is een uitnemende gunst. Een van de liefelijkste tonen in onze lofpsalmen is: “Die al uw ongerechtigheden vergeeft.”
Maar als wij vergeving konden verkrijgen, terwijl ons toch toegelaten werd om de zonde lief te hebben, om ons te verlustigen in de ongerechtigheid, waartoe zou die vergeving ons dan tot nut zijn? Zou het niet een zoet vergif blijken te zijn, dat ons moet doden? Om gewassen te zijn, en toch in het slijk te blijven liggen, rein verklaard te zijn, en de witte melaatsheid toch aan ons voorhoofd te hebben, dat zou niets dan een bespotting van de genade zijn. Wat betekent het om een mens uit het graf te halen, als u hem dood laat blijven? Waartoe voert men iemand in het licht, die nog blind is? Wij danken God, dat Hij, die onze ongerechtigheden vergeeft, ons ook van onze krankheden geneest. Hij, die ons wast van de vlekken van het verleden, heft ons ook op uit de onreinheid van het heden, en behoedt ons voor vallen in de toekomst. Wij moeten met blijdschap beide de bekering en de vergeving der zonden aannemen. Zij kunnen niet gescheiden zijn. De erfenis van het verbond is één en ondeelbaar, en moet niet in stukken worden gedeeld. Het werk der genade te verdelen zou zijn als het levende kind in tweeën te snijden; en zij, die dit zouden willen toelaten, tonen, dat zij geen belang bij de zaak hebben, dat zij er geen deel aan hebben.
Ik vraag u, die de Heere zoekt, of u tevreden zou zijn met slechts één van deze genadegaven? Zou het u voldoen, mijn lezer, indien God uw zonde zou vergeven, en u dan toch zou toelaten om even werelds en goddeloos te zijn als te voren? O neen! De levendgemaakte geest is meer bevreesd voor de zonde zelf, dan voor de gevolgen van de zonde. De kreet van uw hart is niet: “Wie zal mij verlossen van straf?” maar: „ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? Wie zal mij bekwaam maken, om boven de verzoeking te leven en heilig te worden, zoals God heilig is?” Daar nu de eenheid van bekering en vergeving in overeenstemming is met godvruchtige begeerten, en daar zij nodig is voor de volkomenheid van de zaligheid en heiligheid, kunt u ervan verzekerd zijn, dat die eenheid ook zal blijven bestaan.
C.H. Spurgeon