– Jeremia 20:1-18 - Thema: ‘Geloven in de nacht’

Er kunnen tijden zijn in je leven, waarin je denkt: zou ik niet een gelukkiger mens zijn geweest wanneer ik niet van het geloof had geweten, wanneer ik niet in een christelijk gezin was opgevoed? Dan zouden me heel veel problemen gespaard zijn gebleven, dan zou het leven minder gecompliceerd zijn geweest.
En dan bedoel ik niet, dat je dat zegt omdat je zo nodig eigen wegen wilt gaan. Dat kan natuurlijk ook, je hebt moeite met God, want die geboden vind je eigenlijk maar hinderlijk en die storen je, maar ja je moet wel. En daarom had je er liever nooit van geweten. Maar dat bedoelt Jeremia niet in het gedeelte dat zondagmorgen centraal staat.

In het boek Jeremia komen we verschillende heel persoonlijke uitspraken tegen (12:1-4; 15:15-18; 17:12-18; 18:19-23; 20:7-18). We spreken over de ‘Confessiones’ (belijdenissen) van Jeremia. Het zijn uitingen van wat er leeft in zijn hart. Hij geeft lucht aan zijn innerlijke strijd en opgekropte boosheid richting God, vanwege de boodschap die hij moet brengen.
Profeten hebben vaker met hun opdracht voor God geworsteld en hun klacht naar Hem geuit. Denk aan Samuël, Elia en Jona. Denk ook aan de dichters van de klaagpsalmen.
Jeremia 20 is wel de meest indringende. De eerste klaagliederen van Jeremia worden door God beantwoord en zien uit naar Gods ingrijpen, maar dit klaaglied in Jeremia 20 niet. Geloven in God blijkt soms te zijn: geloven in de nacht…

Vragen om je alvast voor te bereiden:

  1. Welke gevoelens roepen Jeremia 20:7-18 bij het eerste lezen op?
  2. Merken wij ook wel eens in ons leven dat God ons te sterk geworden is en ons heeft overgehaald (vers 7)?
  3. Kunnen geloofsjubel en geloofstwijfel in het hart van een mens zo dicht bij elkaar liggen (zie vers 7-10 en 11-13)? Hoe moeten we de zelfvervloeking plaatsen (vers 14-18)?