Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.

(Johannes 1:12)

Als een zondaar aan de ene kant kijkt naar de uitnemende heerlijkheid van Christus en Zijn genade maar tegelijk ook zijn eigen onvermogen ziet dan durft hij vaak de beloften van God niet aan te nemen. Want zijn eigen zonden en onvermogen is zo groot. Hij ziet het aantal van zijn zonden en de gruwelen in zijn ziel, ze zijn zo groot dat hij niet tot Christus durft te komen. De satan zal hem zijn zonden als het ware door een vergrootglas laten zien om maar te voorkomen dat hij naar Christus zal gaan.
Het kan ook wel zo zijn dat de duivel er voor zorgt dat hij zijn zonden helemaal niet ziet. Dan fluistert de vorst der duisternis hem in: “Ach, er is genade genoeg in de Zaligmaker en leef dus maar zoals je wilt.”
De duivel maakt of zorgeloos of brengt tot wanhoop. De arme zondaar staat stil en vraagt zich in vertwijfeling af: “Zou er voor mij wel enige genade wezen in Christus?” Hij ziet zoveel boosheid in zijn hart dat hij tot Christus niet durft te naderen. Maar die redenering is van de duivel.
Maar alle aanvechting die er kan zijn om tot Christus te komen ontneemt ons niet het recht om tot Christus te komen. Want voor wie kwam Hij in de wereld? En voor wie stierf Hij? Was het voor de rechtvaardigen? Die hebben Hem niet nodig. Het was voor een arme zondaar, een in zichzelf veroordeelde en die zichzelf niet kan zaligmaken.
O geliefden, strek uw handen dan naar Hem uit, want Hij is in de wereld gekomen om zondaren zalig te maken. “Waarvan ik de voornaamste ben” zegt Paulus.

Thomas Hooker (1586-1647 predikant uit Amerika)