Meditatie

Hoe we bidden moeten te midden van een crisis

HEERE, toen ik Uw tijding hoorde, heb ik gevreesd. HEERE, Uw werk, behoud het in het leven in het midden van de jaren, maak het bekend in het midden van de jaren; denk in Uw toorn aan ontferming!” (Habakuk 3:2)

De Heere God liet Habakuk zien hoe de Chaldeeën het land zouden veroveren als een straf op de afval van Israël. In de eerste hoofdstukken van Habakuk blijkt dat hij dat niet goed kan begrijpen. Waarom laat God dat toe? Waarom zorgt God er dan niet voor dat mensen Hem weer dienen?

In Habakuk 3 lezen we een gebed dat Habakuk tot God doet. Had Habakuk in de eerste hoofdstukken nog zijn vragen en zijn worsteling met de weg die de Heere ging, in hoofdstuk 3 is er iets veranderd. Hij komt zijn verbijstering op een wonderlijke manier te boven. Hij vraagt niet eens meer aan God of Hij het niet anders kan doen. Nee, hij erkent dat het rechtvaardig is hoe God het wil doen.

Hoe kwam hij zover? Hij hield op om aan zijn eigen land te denken, of aan de Chaldeeën. Hij lette alleen nog maar op de heiligheid en de rechtvaardigheid van God tegen de donkere achtergrond van de zonde in deze wereld. We kijken vaak naar de problemen. Maar we moeten ze zien in het licht van God.

Zolang Habakuk naar Israël en de Chaldeeën keek, was hij bang. Maar nu kijkt hij naar God, zet dat alles in een ander licht. Nu maakt hij zich alleen nog zorgen over de eer van God en over niets anders.

Als je de dingen ziet vanuit een geestelijk standpunt, kun je alleen maar erkennen: „Allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid Gods” en „de hele wereld ligt in het boze.” De heiligheid van God en de zonde van de mens zijn dan nog de enige dingen waar het om gaat.

Hoe is dat bij ons? We staan tegenover een wereldsituatie waarvan we niet weten wat die ons gaat brengen. Als onze houding nu nog is: „Waarom laat God dit toe?” en „Waaraan hebben we dit te danken?”, dan hebben we nog niet geleerd wat Habakuk geleerd heeft.

Wij moeten allemaal met Habakuk voor God belijden: „Wij hebben tegen U gezondigd en we hebben geen recht om enige verlichting van de straf te bepleiten in Uw heilige tegenwoordigheid.” Zo’n zelfvernedering in de tegenwoordigheid van God is dringend nodig.

Maar Habakuk aanbidt de Heere ook! Hij realiseerde zich de de almacht en de heiligheid van God. En dan schrijft hij: “ik heb gevreesd.” Dan bedoelt hij niet dat hij bang is, maar dat hij vervuld is met verwondering, eerbied en diep ontzag.

Deze houding past ons allemaal. Dit is van groot belang voor het begrijpen van de tijden waarin we leven. We moeten leren God te zien in Zijn heilige tempel, boven de gang van de geschiedenis en boven de wisselende tonelen van de tijd. In Gods tegenwoordigheid is het enige wat naar voren komt de heilige natuur van God en onze eigen zonde. We vernederen onszelf en vol eerbied aanbidden we Hem.

Habakuk vraagt aan de Heere geen bevrijding en verlichting van het oordeel. Hij bidt niet of God Zijn plan wil wijzigen. Het enige wat de profeet bezette was de zorg voor de zaak van de Heere, voor Gods werk en Gods plan met Zijn eigen land en met de hele wereld.

Wat hij zegt komt op het volgende neer: „Wat ik en mijn landgenoten ook moeten lijden doet er niet toe, zolang Uw werk maar door gaat!“
Waar maken wij ons de meeste zorgen over? Over de gebeurtenissen om ons heen of God en Zijn eer en de geestelijke gezondheid en de toestand van Zijn Kerk?

Het is alsof hij bidt: „Gedenk Uw werk en maak het zoals het behoort te zijn; laat de kerk functioneren zoals dat eigenlijk moet.”
Heere ziet u in genade op ons neer en gaat U door met Uw werk, niet omdat wij dat verdienen, maar omdat U het zo waard bent.

De Engelse theoloog Martin Lloyd Jones (1899-1981) schreef een boekje over Habakuk met de titel “Vrees niet, geloof alleen” het Reformatorisch Dagblad nam een gedeelte uit een hoofdstuk over in de krant. Bovenstaande is een verkorte weergave daarvan.