Sinds de zondeval wordt ieder mens geboren naar het beeld en de gelijkenis van Adam. Hij komt ter wereld als een psychisch mens , dat wil zeggen: als een van de ziel afhankelijk mens. In Genesis 6 vers 3 b wordt duidelijk uitgesproken : hij is vlees.
In plaats van Zijn gelijkenis vindt God na de zondeval in de mens Zijn tegenbeeld: VLEES. In heel de bijbel staan vlees en geest tegenover elkaar. Met dat woordje vlees wordt tot uitdrukking gebracht dat het geen leven heeft in zichzelf, het is vergankelijk. De mens is daarmee onderworpen aan een beperkte tijd.
Aan het begrip vlees, kleeft zonden en dood.
In het nieuwe testament krijgt het begrip vlees steeds meer de betekenis van Gode vijandig. Zo wordt het vlees, het terrein waar de zonde heerst en waar de slang zijn macht toont. Omdat de mens na de zondeval niet meer bij Gods Licht wandelt, maar bij het beperkte licht van zijn eigen verstand, gevoel en wil, is het voor de slang niet moeilijk om verwarring te stichten. Niet voor niets wordt hij later diabolos(duivel)  genoemd, wat betekent ‘uit elkaar gooien, verwarring stichten’.
De problemen in de wereld zijn dan ook niet op te lossen door alleen de structuren te veranderen. Voor alles zal de mens zelf een verandering moeten ondergaan. Het licht van God dat in ons gedoofd is, zal ontstoken moeten worden. In de chaos van ons innerlijk zal met goddelijke kracht het ER ZIJ LICHT  bevolen moeten worden. In de donkere en duistere stal van onze ziel zal een geboorte moeten plaats vinden van goddelijk leven. Die geboorte wordt door Christus de wedergeboorte genoemd. Dit komen we tegen in Johannes 3 bij de geschiedenis van Nicodemus.
Wedergeboorte is Gods verborgen werk in ons, daar kan niet anders dan bekering op volgen. Bekering is ons bewuste antwoord hierop .
God is ALTIJD de eerste. Hij doet een geheimzinnig werk in ons, waarvan we ons niet eens bewust zijn. Het is Gods adem in ons, het is een staan in Gods wind. We weten dat het er is, we ervaren dat het iets aan en in ons doet, het brengt ons in beweging, maar vanwaar het komt of waar het heengaat, dat blijft verborgen.
Gods Geest dringt in onze geest, zoals een zaadcel in een eicel dringt en er nieuw leven ontstaat. Gods Geest roept in onze verduisterde geest “Er zij Licht”. In dat Licht ontdekken we dat de diepste oorzaak van al onze problemen niet buiten ons, maar in ons ligt. Niet de structuren, maar IK moet veranderd worden.
In dat Licht dat God in ons ontsteekt, ontdekken we twee dingen : Ik ben een zondaar, doelmisser en ik mag een Kind van God zijn. In het Paradijs bij de zondeval kwam er scheiding tussen Gods Geest en Adams geest. Er was een tweede Adam voor nodig, Christus herstelde wat verloren was gegaan. Gods Geest die weer werkzaam is in onze geest. In de (dagelijkse) bekering geven we antwoord op het werk van Gods Geest in ons en gaan  we steeds meer lijken op het prototype  van de man: Christus. Het is de Heilige Geest die in samenwerking met ons het beeld van Christus in ons uitwerkt.

Als we weten van wedergeboorte en bekering, dan is godsdienst de lust van ons hart die spontaan, echt en natuurlijk met heel ons leven dag en nacht is verweven.

De man naar Gods hart weet wat hij in Christus heeft ontvangen, hij houdt daar rekening mee en leeft daaruit.

Bovenstaande is een verkorte weergave van de inleiding gehouden op de kerkenraadsvergadering van 13 december jl.   door Gert Aangeenbrug n.a.v. het boekje van ds. Dick Langhenkel “De man naar Gods hart” welke als leidraad gebruikt wordt bij het “Zaterdaggebed”