En Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met Zich mee en begon bedroefd en zeer angstig te worden.
Mattheüs 26:37

De Heiland nam een paar van Zijn apostelen wat verder mee om getuige te zijn van Zijn worstelingen en strijd, namelijk Petrus, Johannes en Jakobus. De andere apostelen liet hij al eerder achter.
Dit was om hen Zijn diepe vernedering en overgrote liefde voor Zijn arme volk te laten zien. Hij wilde in ieder geval een paar van Zijn lieve apostelen dit met hun eigen ogen laten zien en met hun oren laten horen. Hoe verschrikkelijk was het lijden van Zijn ziel dat Hij voor hen en voor al Zijn uitverkorenen moest doorstaan. Deze drie oog- en oorgetuigen mochten dit aan hun mede apostelen en verder aan de hele Kerk van Christus bekend maken en verzekeren.

De Heiland neemt met dit doel, in Zijn soevereine vrijheid, verder dan anderen met Zich mee wie Hij wilde. We mogen hier achteraf in het bijzonder de wijsheid en de heilige bedoelingen van de Heere Jezus in opmerken. Juist deze Zijn allerinnigste boezemvrienden, Petrus en de twee zonen van Zebedeüs neemt hij mee. Dat was niet voor niets.

Dit zielenlijden wat Hij nu als Borg moest ondergaan was één van de innigste geheimen van Jezus' verlossingswerk en daarom paste het dat dit het eerst en het duidelijkst aan deze zijn boezemvrienden werd getoond. Zo wilde de Heere Jezus ook hun trouw op de proef stellen. In het bijzonder wel de trouw van Petrus, die daar eerder nog zo hoog van had opgegeven. Ook kon dit dienen om de zonen van Zebedeüs, Jakobus en Johannes, die zo aards over Jezus' Koninkrijk dachten en zozeer verlangden naar wereldse staat en grootheid daarin (zie Mattheüs 20:21) hun vleselijke waan en ijdele verwachting af te nemen.

Het behaagde de Heere Jezus juist deze drie dichtbij Hem te hebben. Zij hadden van zo dichtbij Zijn Goddelijke almacht gezien. Denk aan het opwekken van het dochtertje van Jaïrus (Markus 5:37) en ook Zijn verheerlijking op de berg hadden deze drie gezien (Mattheüs 17:1, 2 Petrus 1: 16-18). Nu moesten ze ook hier dichtbij Hem zijn in het bange Gethsémané tot oefening van hun nederigheid en hun geloof. 

Hieruit kunnen wij leren:

  1. Hoe de Heere Jezus naar Zijn vrij welbehagen een verschillende maat heeft in het uitdelen van Zijn genade aan Zijn gelovigen: zowel in de openbaring van Zijn heerlijkheid aan hen, als in de vertroostingen, als ook daarin dat Hij hen laat komen in noden, moeilijkheden en bange strijd.
  2. Dat degenen die zich voor Christus beroemen boven anderen, in Christus' dienst ook wel eens boven anderen een zware last en moeilijker strijd opgelegd krijgen.
  3. Dat daarom niemand van de gelovigen zich moet verheffen als hij een heerlijker openbaring van genade van de Heere ontvangt (2 Korinthe 12:7). Want gewoonlijk volgt daarop dan ook een zwaardere beproeving.
  4. Ook, dat niemand van Gods volk al te zeer verslagen moet zijn of bezwijken wanneer anderen door de Heere meegenomen worden om iets meer te zien. Want zij zien niet alleen heerlijkheid en vreugde, maar ook jammerlijke benauwdheid.
  5. Dat een ieder de Christus lief heeft zo ver met Hem moet gaan als de Heiland behaagt. Volg het Lam waar het ook heen gaat (Openbaring 14:4). Zelfs ook in het zwaarste lijden, zoals we dat bijvoorbeeld zien bij Mozes (Hebreeën 11:25).
  6. Dat wanneer u gelovigen, gaan moet in het lijden en in een dor dal van moerbeibomen (Psalm 84:7) dat u dan ook Christus met u mee moet nemen. Zoek Hem dan dichtbij u te houden door uw geloof en gebeden en stel Hem zo tot een bron en fontein (Psalm 84:7) om door Zijn geestelijke nabijheid verkwikt en door Zijn kracht ondersteund te worden.

Bewerkt uit: “Schriftmatige verklaring over het borgtochtelijk en zaligmakend lijden, de kruisdood en de begrafenis van de Heere Jezus Christus” door Meinardus Antonides (1705-1776) in leven predikant van Onder-wierum en Westerdijkshorn, dorpjes vlak bij Bedum, Friesland.

 J.A.J. Pater